-
1 schoon schip maken
schoon schip maken -
2 schoon schip maken
schoon schip makenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > schoon schip maken
-
3 schoon schip maken
гл.общ. убирать, чистить -
4 schoon schip met iets maken
schoon schip met iets maken〈 verwerpen〉 rejeter qc.; 〈m.b.t. vroegere ideeën〉 faire table rase de qc. -
5 schip
♦voorbeelden:schoon schip met iets maken • 〈 verwerpen〉 rejeter qc.; 〈m.b.t. vroegere ideeën〉 faire table rase de qc.een schip van stapel doen lopen • lancer un navireeen schip lichten • renflouer un navireschip in nood • navire en détresseeen schip voor de grote vaart • un (bateau) long-courrierin het schip zitten • être coincé -
6 schip
1 [boot] ship ⇒ 〈 voornamelijk voor op zee〉 vessel, 〈 voor binnenvaart〉 barge, 〈 voornamelijk door niet-zeelui gebruikt〉 boat2 [bouwkunst] nave♦voorbeelden:een schip van 30.000 ton • a ship of 30,000 tons〈 figuurlijk〉 het zinkende schip verlaten • leave the sinking ship, cut one's losseseen schip vlot trekken • float a ship〈 figuurlijk〉 in het schip zitten • be in trouble/a mess〈 figuurlijk〉 voor een paar ton het schip in gaan • make a loss of several hundred thousand guildersop een schip varen • be a sailor, serve on a shipper schip • by ship/boat -
7 clean
adj. schoon; rein; zuiver--------adv. zuiver--------n. schoonmaak, reiniging--------v. schoonmaken; reinigen; zuiverenclean1[ klie:n] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————clean2〈bijvoeglijk naamwoord; cleanness〉2 〈 benaming voor〉 welgevormd ⇒ sierlijk; glad, gestroomlijnd 〈 vliegtuig〉; regelmatig; duidelijk, helder 〈 stijl〉3 compleet ⇒ finaal, helemaal4 oprecht ⇒ eerlijk, sportief5 onschuldig ⇒ netjes, fatsoenlijk, kuis6 〈 slang〉 schoon ⇒ clean, eraf, 〈 in het bijzonder〉 geen drank/drugs gebruikend, droog; geen verboden wapens/drugs hebbend♦voorbeelden:1 give someone a clean bill of health • iemand kerngezond verklaren, iemand in orde verklaren 〈 ook figuurlijk〉; verklaren dat iemand er financieel goed voorstaatmake a clean sweep • schoon schip makenhit the ball cleanly • de bal vol rakencatch a ball cleanly • een bal in een keer vangencome clean • voor de draad komen, eerlijk bekennena clean record • een blanco strafbladkeep it clean • hou 't netjesmake a clean breast of something • iets bekennen, ergens schoon schip mee makenkeep one's nose clean • zich nergens mee bemoeienshow a clean pair of heels • z'n hielen lichten, de benen nemenclean as a new pin/as a whistle • brandschoon, zo schoon als watwipe the slate clean • met een schone lei beginnen————————clean3♦voorbeelden:→ clean up clean up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 schoonmaken ⇒ reinigen, zuiveren♦voorbeelden:have a coat cleaned • een jas laten stomenclean down • schoonborstelen, schoonwassen————————clean4〈 bijwoord〉1 volkomen ⇒ helemaal, compleet, finaal♦voorbeelden:I'm clean out of sugar • ik zit helemaal zonder suikercut clean through • helemaal/finaal doorgesneden -
8 sweep
n. beurt, opruiming; veger, stoffer; zwaai, slag, draai, bocht; schoorsteen/ straatveger--------v. vegen; opvegen; voeren; schrijdensweep1[ swie:p]2 veger ⇒ bezem, stoffer4 veeg ⇒ haal (met een borstel), streek5 zwaai ⇒ slag, houw, riemslag; zwier, draai, bocht6 〈 benaming voor〉gebogen traject/lijn♦voorbeelden:make a clean sweep • schoon schip maken5 sweep of the eye • oogopslag, blikwide sweep • wijde draai/bochtmake a sweep • een bocht maken, draaienat one/a sweep • in één klap¶ sweep of mountain country • stuk bergland, berglandschapclean sweep • verpletterende overwinning3 beweging ⇒ stroom, golving♦voorbeelden:beyond/within the sweep of • buiten/binnen het bereik van————————sweep21 zich (snel) (voort)bewegen ⇒ spoeden, vliegen♦voorbeelden:sweep by/past • voorbijschietensweep down on • aanvallensweep on • voortijlensweep round • zich (met een zwaai) omdraaiensweep from/out of the room • de kamer uit stuivensweep into power • aan de macht komena wave swept over the ship • een golf sloeg over het schip1 vegen ⇒ aan/af/op/wegvegen2 (laten) slepen ⇒ slepen over, strijken langs/over♦voorbeelden:sweep the house clean/clear of dirt • het huis schoonvegen〈 figuurlijk〉 sweep the seas • de zeeën schoonvegen/zuiveren van piratensweep the dirt away • het vuil wegvegensweep up • aan/uitvegen, bijeenvegen2 mee/wegsleuren ⇒ meevoeren, afrukken3 doorkruisen ⇒ teisteren, razen over4 afzoeken ⇒ aftasten, afvissen♦voorbeelden:sweep someone a bow/curtsey • statig buigen voor iemand2 sweep along • meesleuren/slepenbe swept off one's feet • omvergelopen worden; 〈 figuurlijk〉 overdonderd worden; versteld staan, hals over kop verliefd wordenbe swept out to sea • in zee gesleurd wordena new fashion sweeping America • een nieuwe mode die Amerika verovert -
9 Besen
Besen〈m.; Besens, Besen〉2 helleveeg, feeks♦voorbeelden:¶ ich fresse einen Besen, wenn … • ik ben een boon als …jemanden auf den Besen laden • iemand voor de gek houden -
10 убирать
v1) gener. onderbrengen (сено и т.п.), opknappen, opnemen, wegdoen, wegruimen, afruimen (со стола), bergen, de oogst inbrengen, inhalen (парус), inschikken, opbergen, opmaken (постель и т.п.), opredderen, opruimen, opschikken, redderen, ruimen, schoon schip maken, schoonmaken, tooien, wegleggen, wegwerken -
11 чистить
v1) gener. borstelen (щёткой), poetsen, ruimen, schrabben, schrappen, schrobben, schuren (песком и т.п.), uitschuren, vegen, zuiveren, roodaarden, afboenen, afpluizen (перья-о птицах), afpoetsen, afschubben (ðûáó), afschuieren, boenen, glanzen, kuisen, puimen, puimstenen, reinigen, ruiden, schillen, schoon schip maken, schoonmaken, schrapen -
12 make a clean sweep
-
13 убирать
v1) gener. onderbrengen (сено и т.п.), opknappen, opnemen, wegdoen, wegruimen, afruimen (со стола), bergen, de oogst inbrengen, inhalen (парус), inschikken, opbergen, opmaken (постель и т.п.), opredderen, opruimen, opschikken, redderen, ruimen, schoon schip maken, schoonmaken, tooien, wegleggen, wegwerken -
14 чистить
v1) gener. borstelen (щёткой), poetsen, ruimen, schrabben, schrappen, schrobben, schuren (песком и т.п.), uitschuren, vegen, zuiveren, roodaarden, afboenen, afpluizen (перья-о птицах), afpoetsen, afschubben (ðûáó), afschuieren, boenen, glanzen, kuisen, puimen, puimstenen, reinigen, ruiden, schillen, schoon schip maken, schoonmaken, schrapen -
15 Reinschiff
-
16 Reinschiff machen
-
17 Tisch
〈m.; Tisch(e)s, Tische〉♦voorbeelden:ein Gespräch am runden Tisch • een rondetafelgesprekdie Parteien wieder an einen Tisch bringen • de partijen weer rond de tafel brengenbar auf den Tisch zahlen • contant betalenbei Tisch • aan tafel, onder het etennach Tisch • na het eten〈informeel; figuurlijk〉 etwas fällt unter den Tisch • iets schiet erbij in, valt uit de boot〈informeel; figuurlijk〉 vom Tisch müssen • afgehandeld, opgelost moeten wordenvor Tisch • vóór het etenzu Tisch, bitte! • aan tafel, alstublieft!jemanden zu Tisch bitten, (ein)laden • iemand aan zijn tafel nodigenzu Tisch gehen, sich zu Tisch setzen • aan tafel gaan¶ 〈 spreekwoord〉 Narrenhände beschmieren Tisch und Wände • gekken en dwazen schrijven hun namen op deuren en glazen -
18 klar
1 klaar, helder ⇒ doorzichtig2 klaar(ziend), helder, duidelijk ⇒ scherpzinnig3 duidelijk, evident ⇒ (goed) verstaanbaar, ondubbelzinnig4 〈 leger, ruimtevaart, scheepvaart〉klaar, gereed♦voorbeelden:er trank einen Klaren • hij dronk een borrelbei klarem Bewusstsein • volledig bij bewustzijneinen klaren Kopf bewahren • 't hoofd koel houdennicht ganz klar im Kopf sein • niet helder in 't hoofd zijnklar werden • duidelijk wordendarüber bin ich mir im Klaren • dat besef ik goed〈informeel; ironisch〉 das ist klar wie dicke Tinte • dat is zo klaar als een klontje, zonneklaarna klar!, aber klar! • ja natuurlijk!, dat spreekt toch vanzelf! -
19 klar Schiff machen
-
20 mit etwas reinen Tisch machen
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > mit etwas reinen Tisch machen
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Wasser — 1. Alle kleinen Wasser laufen in die grossen. – Simrock, 11227; Körte, 6528; Braun, I, 4928. »Die kleinen Wasser allgemein laufen in die grossen hinein.« Die Russen: Das Wasser, was die Ladoga der Newa gibt, gibt die Newa dem Finnischen Meerbusen … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Geld — 1. Ach, nun fällt mi all mîn klên Geld bî. (Brandenburg.) Ein Ausruf, der häufig erfolgt, wenn jemand durch irgendeinen Umstand an etwas erinnert wird, was er hätte thun sollen, aber bisher zu thun vergessen hat. 2. All wîr1 Geld, dat et Wîf nig… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Ding — 1. Acht Dinge bringen in die Wirthschaft Weh: Theater, Putzsucht, Ball und Thee, Cigarren, Pfeife, Bierglas und Kaffee. 2. Acht Dinge haben von Natur Feindschaft gegeneinander: der Bauer und der Wolf, Katze und Maus, Habicht und Taube, Storch und … Deutsches Sprichwörter-Lexikon